Adembescherming

Bij werken in vervuilde lucht of in plaatsen met weinig zuurstof moet men ademhalingsbescherming gebruiken. Een persoonlijk beschermingsmiddel (PBM) voor de bescherming van de ademhaling zal ofwel de omgevingslucht filteren (= afhankelijk van de omgevingslucht) ofwel zuivere lucht aanvoeren (= onafhankelijk van de omgevingslucht). De keuze voor de juiste ademhalingsbescherming wordt best overgelaten aan een specialist. Gebruikers van die PBM moeten eerst de nodige opleiding krijgen om ernstige gezondheidsschade, en in sommige gevallen zelfs de dood, te voorkomen.

Keuze en gebruik

Het kiezen van de juiste ademhalingsbescherming vereist een grondige kennis van de luchtkwaliteit en van de gevaarlijke stoffen die zich in de werkomgeving bevinden. Laat deze keuze dus over aan de specialisten op dat vlak.

Welke type ademhalingsbescherming het best wordt gebruikt, hangt af van volgende parameters:

  • de aard van de gevaarlijke producten in de werkomgeving en hun gezondheidsrisico’s;
  • de concentratie van de gevaarlijke stof in de omgevingslucht en de toegestane grenswaarde (welke concentratie is maximaal toegestaan?);
  • de bewegingsvrijheid die de werknemer nodig heeft;
  • de gewenste autonomie in de tijd (duur en frequentie van de werkzaamheden);
  • de hoeveelheid zuurstof in de omgevingslucht.

Niet alleen de keuze moet gebeuren door specialisten, ook de gebruikers van PBM voor ademhalingsbescherming moeten degelijk worden opgeleid in het correcte gebruik van hun materiaal.

ademhalingsbescherming.png

Denk eraan dat er eerst andere preventiemaatregelen moeten worden genomen, zoals voorkomen dat gevaarlijke stoffen vrijkomen, minder schadelijke stoffen gebruiken en de gevaarlijke stoffen onmiddellijk aan de bron afzuigen (collectieve bescherming).

Omgevingsafhankelijke toestellen

Bij dit type toestel ademt de gebruiker de omgevingslucht via een filter naar binnen. Voorwaarde is wel dat er zich voldoende zuurstof in de omgevingslucht bevindt (minstens 17 volumeprocent). Anders zal er voor een omgevingsonafhankelijk toestel moeten worden gekozen.

Filters

Het type filter hangt af van de gevaarlijke stoffen die zich in de werkomgeving bevinden. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen partikelfilters, gasfilters en gecombineerde filters.

Partikelfilters (stof- en aerosolfilters)

Deze filters houden vaste en vloeibare deeltjes tegen.

Let op! Vloeibare aerosoldeeltjes kunnen op de filter verdampen en zo worden doorgelaten en ingeademd. Als deze dampen toxisch, irriterend of schadelijk zijn, moet men een gecombineerde filter gebruiken.
Partikelfilters worden in drie klassen ingedeeld, afhankelijk van hoe sterk ze de partikels tegenhouden.

KlasseBeschermt tegenWeerhoudingsgraad
P1Vaste stofdeeltjes (inert en hinderlijk stof)Klein (tot 5 keer de grenswaarde)
P2Vaste en vloeibare deeltjes (schadelijk stof)Middelmatig (tot 10 keer de grenswaarde)
P3Vaste en vloeibare deeltjes (toxisch stof, kankerverwekkend stof, radioactief stof, sporen, bacteriën, virussen, proteolytische enzymen)Groot (tot 50 keer de grenswaarde in combinatie met halfgelaatsmasker en tot 200 keer de grenswaarde met volgelaatsmasker)

Om te vermijden dat een fijnstoffilter door grof stof verstopt geraakt, wordt er een grofstoffilter ervoor geplaatst. Zo’n grofstoffilter wordt ook wel met P0 aangeduid.

Bijkomend kunnen er op een partikelfilter ook de aanduidingen S of SL staan (bv. P2SL). Een filter met een S teken filtert vaste deeltjes en nevels van waterige oplossingen, een filter met SL filtert olienevels.

Partikelfilters kunnen in principe onbeperkt worden bewaard. Er moet op de filter bovendien geen maximumgebruiksduur worden vermeld. De efficiëntie van de filter wordt immers groter naargelang de filter meer verzadigd geraakt.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat partikelfilters nooit moeten worden vervangen. Als de gebruiker merkt dat de ademhalingsweerstand groter wordt, is het tijd om de filter te vervangen.

Gasfilters

Het juiste type gasfilter wordt bepaald door de grootte van de filter (klasse 1 tot 3) en door de aard van de verontreiniging (aangeduid met een kenletter en een kenkleur).

Op basis van de grootte zijn er drie klassen van gasfilters:

KlasseTe gebruiken tot maximum
11.000 ppm
25.000 ppm
310.000 ppm

Filters van klasse 3 zijn groter en zwaarder dan filters van klassen 2 of 1. Ze beschermen immers tegen meer “ppm” of “parts per million”, dat zijn het aantal deeltjes gevaarlijke stof per miljoen deeltjes lucht.

Daarnaast worden gasfilters ingedeeld op basis van de stoffen die ze tegenhouden. Die indeling gebeurt met een kenletter en kenkleur.

KenletterKenkleurBeschermt tegen
ABruinOrganische gassen en dampen
AXBruinOrganische dampen met laag kookpunt (<65°C)
BGrijsZure gassen en dampen, zoals halogenen, halogeenwaterstofverbindingen, waterstofcyanide, waterstofsulfide, fosgeen, …
EGeelZwaveldioxide, waterstofchloride
KGroenAmmoniak, amines, hydrazine
COGrijs-zwartKoolmonoxide

Daarnaast zijn er nog specifieke filters tegen bv. kwik (Hg) of stikstofoxide (NO).

Filters worden aangeduid door de kenletter gevolgd door het cijfer van de grootteklasse. Bijvoorbeeld: een gasfilter waarop “B2” staat, beschermt tegen zure gassen en dampen tot maximum 5.000 ppm.

gasfilter
Gasfilter

Gasfilters bevatten een filtrerend medium dat de verontreinigende bestanddelen in de lucht bindt. Meestal is dit medium actieve kool (koolfilter; niet gebruikt in CO-filters).

Gasfilters worden door de fabrikant verzegeld en verpakt. Op de filterdoos staat een vervaldatum die geldig blijft zolang de filters verzegeld en verpakt blijven en werden bewaard onder de juiste (door de fabrikant aangegeven) omstandigheden.

Let op! Eens een filter geopend is, moet hij zo snel mogelijk worden verbruikt. Ook mag een geopende filterdoos niet in een bevuilde omgeving worden bewaard, omdat de filter dan sneller wordt verzadigd en dus minder efficiënt is. Men moet ook voorkomen dat het masker aan de binnenzijde bevuild raakt.

Op een bepaald moment zal de filter verzadigd zijn en moet hij worden vervangen. Daarom gaat de voorkeur uit naar gasfilters die de gebruiker van het filtermasker waarschuwen dat de filter bijna verzadigd is. Het doorbreken van de filter kunnen worden vastgesteld (waarnemen van de stof bijvoorbeeld), anders moet er een onafhankelijk type worden gebruikt.

Gecombineerde filters

Deze filters bevatten zowel een partikelfilter als een koolfilter. Ze beschermen dus zowel tegen partikels als tegen gassen en dampen.

De aanduiding op die filters kan dus iets moeilijker te begrijpen zijn. Er wordt immers meer informatie gegeven, namelijk:

  • het gasfiltertype (meestal A, B, E of K);
  • de gasfilterklasse (1, 2 of 3);
  • de partikelfilterklasse (P1, P2 of P3).

De aanduiding B2-P3 betekent dus: dit is een gecombineerde filter van type B (bescherming tegen zure gassen en dampen) voor omgevingen waarin tot 5.000 ppm gevaarlijke stof aanwezig is. De filter biedt bovendien de grootste bescherming tegen partikels (P3).

Maskers

De filters worden op een masker aangesloten. Ook hier bestaan verschillende mogelijkheden. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen onderhoudsvrije filters en verwisselbare filters.

Onderhoudsvrije filters

Deze zitten vaak verwerkt in een stofmasker (ook wel “snuitje” genoemd). Stofmaskers worden aangeduid met de letters FF (“filtering facepiece”), gevolgd door de toepasselijke aanduidingen voor de partikelfilterklasse. Er is dus spraken van FFP1, FFP2 en FFP3. Het laatste type houdt het meeste stof tegen.

Onderhoudsvrije filters worden integraal vervangen na gebruik.

Verwisselbare filters

Deze filters worden doorgaans gebruikt in halfgelaats- of volgelaatsmaskers.

Halfgelaatsmaskers bedekken neus, mond en kin. Volgelaatsmaskers bedekken bijkomend ogen, wangen en voorhoofd.

Ten slotte zijn er nog kwartmaskers (bedekking van neus en mond) en mondstukken. Die laatsten worden tussen de tanden geklemd, terwijl de neus met een knijper wordt dichtgehouden.

Geventileerde helmen en maskers

Men maakt een onderscheid tussen volgende types:

  • geventileerde kappen en helmen (aangeduid met TH, gevolgd door het cijfer 1, 2 of 3 op grond van de behaalde beschermingsfactoren en de geschikte stof- of gasfilter);
  • geventileerde maskers (TM, gevolgd door het cijfer 1, 2 of 3 op grond van de behaalde beschermingsfactoren en de geschikte stof- of gasfilter).

Omgevingsonafhankelijke toestellen

Als men de omgevingslucht niet voldoende kan filteren of als er te weinig zuurstof in de lucht zit (minder dan 17 volumeprocent), moet men omgevingsonafhankelijke ademhalingsbescherming gebruiken. Deze toestellen gebruiken geen omgevingslucht, maar toegevoerde verse lucht.

Niet-autonome ademhalingsbescherming

Dit type van beschermingsmiddel maakt gebruik van lucht uit een andere ruimte. Het PBM is op een of andere manier met de buitenwereld verbonden om de aanvoer van lucht te garanderen. Gebruikers van deze ademhalingsbescherming hebben daardoor een beperkte bewegingsvrijheid.

Maskers met vrije luchttoevoer

Dat masker is met een toevoerslang met de buitenlucht verbonden. Om een te grote ademhalingsweerstand te vermijden, mag de lengte van de slang niet meer dan 15 meter zijn.

Meestal wordt aan het eind van de toevoerslang een stoffilter geplaatst om zand, insecten, … tegen te houden.

Hoofdhulsels met persluchttoevoer

Bij dit systeem wordt verse, zuivere lucht toegevoerd via een ventilator die buiten de verontreinigde zone is opgesteld, of via een persluchtleiding.

Een hoofdhulsel bestaat uit een kap met vizierruit die minstens tot de schouders en soms tot het middel reikt. Door de kap wordt voortdurend een luchtstroom geblazen. Hoofdhulsels worden gebruikt bij bijvoorbeeld pistoolspuiten en zand- of metaalstralen.

In andere toepassingen (kerncentrales, asbestafbraak) worden soms volledig isolerende pakken gebruikt. Om overmatig opblazen en beschadiging van de pakken te vermijden, zijn overdrukventielen ingebouwd.

Er worden grote hoeveelheden lucht doorheen de hoofdhulsels geblazen. Dat leidt tot een hoog geluidsniveau en een sterke afkoeling. Om het lawaai af te zwakken, worden er geluidsdempers ingebouwd. Om een te grote afkoeling in het hoofdhulsel te vermijden, wordt de toegevoerde lucht verwarmd.

Autonome ademhalingsbescherming

Dat type toestel werkt met persluchtflessen of zuurstofflessen. Voordeel voor de werknemer is de toegenomen bewegingsvrijheid. Daar staat tegenover dat de werktijd moet worden beperkt om zeker niet zonder zuurstof te vallen.

Onafhankelijke persluchtmaskers

Persluchttoestellen bestaan meestal uit volgende onderdelen:

  • een volgelaatsmasker;
  • een drukslang;
  • een ontspanner met overdrukbeveiliging;
  • een longenautomaat;
  • een manometer die de druk in de flessen controleert;
  • een waarschuwingssysteem (fluitsignaal) voor de luchtvoorraad;
  • een draagstel en draagriemen;
  • één of twee persluchtflessen.

Meestal wordt de druk in het masker tot iets boven de atmosferische druk gebracht (bovendruk). Door deze bovendruk kan de verontreinigde lucht niet langs eventuele lekken binnendringen.

Onafhankelijke persluchttoestellen wegen in gebruiksklare toestand ongeveer 15 kg. Dit komt o.a. doordat er persluchtflessen op de rug worden gedragen. Meestal worden flessen van 4 of 6 liter gebruikt, gevuld op een druk van 200 of 300 bar.

Het is duidelijk dat het gebruik van deze toestellen is voorbehouden aan fitte personen die regelmatig trainen en degelijk zijn opgeleid. Er moet dan ook in de nodige medische begeleiding worden voorzien bij de selectie, de opleiding en het inzetten van persluchtgebruikers.

Het is ook duidelijk dat om veiligheidsredenen voor elk gebruik moet worden gecontroleerd of het toestel nog goed functioneert. Om diezelfde redenen mag de luchtvoorraad nooit volledig worden opgebruikt. Daarom wordt het alarmsignaal afgesteld op één vijfde van de oorspronkelijke vuldruk (40 of 60 bar). Dit geeft de mogelijkheid om zich tijdig zonder risico uit de gevaarlijke zone terug te trekken.

Toestellen met zuurstof

Zuurstoftoestellen werken met een gesloten kringloop. Dit betekent dat de uitgeademde lucht terug in het systeem terechtkomt; ze wordt geregenereerd en dan weer ingeademd.

Dat type wordt vaak gebruikt voor reddingsdoeleinden.

Vlucht- en evacuatietoestellen

Sommige toestellen moeten de werknemer helpen om zich in een noodsituatie in veiligheid te brengen. Dat soort toestelellen is dan ook compact en kan maar voor een beperkte tijd worden ingezet.

Er bestaan zowel omgevingsafhankelijke als omgevingsonafhankelijke vlucht- en evacuatietoestellen.

Vluchtfilters bestaan uit een polyvalente filter en een halfmasker of een mondstuk met neusknijper. Het geheel wordt hermetisch in een verpakking opgeborgen die gemakkelijk kan worden meegedragen of weggeborgen. In geval van nood moet deze verpakking snel en eenvoudig kunnen worden geopend.

Vluchtkappen worden gebruikt in geval van evacuatie bij brand. Behalve een masker en een filter bevatten ze een volledige kap met vizierruit die beschermt tegen rook en warmte.